Jong met T1D

T1D Basics

Leven met T1D

T1d basics

Hypo, hyper, bloedsuiker, insuline, alvleesklier, koolhydraten, glucosesensor: allemaal begrippen die bij type 1 diabetes horen. Maar wat betekenen ze? De meest gebruikte begrippen bij type 1 diabetes leggen we hieronder uit.

Alvleesklier = Ook wel 'pancreas'. Een orgaan in het menselijk lichaam met enzymen die verantwoordelijk zijn voor het splitsen van koolhydraten, eiwitten en vetten.

Antistoffen = Stoffen, aangemaakt door het lichaam, die het lichaam beschermen tegen ziektekiemen als taak hebben.

Auto-immuunziekte = Een ziekte die ontstaat als gevolg van antistoffen die zich tegen bepaalde onderdelen in het lichaam keren.

Bètacellen = De cellen in de alvleesklier, specifiek in de Eilandjes van Langerhans, die insuline aanmaken. Bij type 1 diabetes worden die Eilandjes van Langerhans aangevallen door het immuunsysteem.

Bloedsuikerwaarde = De hoeveelheid glucose in het bloed. Ook wel: bloedsuiker, bloedglucose, bloedglucosewaarde.

CGM = Zie 'continue glucosesensor'.

Closed-loop systeem = Een gesloten systeem om de bloedsuikerwaarde te controleren. Dit systeem bestaat vaak uit een continue glucosesensor (om de waardes te meten), een insulinepomp (om de waardes te corrigeren) en een soort computer om alles met elkaar te verbinden tot een gesloten systeem. Deze onderdelen communiceren met elkaar en passen zodanig de behandeling met insuline aan op de hoogte van de bloedsuikerwaarde.

Continue glucosesensor = Ook wel 'CGM'. Een sensor die iedere paar minuten het glucosegehalte in het onderhuidse weefsel meet. Doordat deze waarde automatisch doorlopende gecontroleerd wordt, ontstaat een grafiek waarin de glucosewaarden en de glucosetrends zichtbaar worden. Continue glucosesensoren kunnen door de
continue metingen ook waarschuwingen geven voor te hoge of te lage bloedsuikerwaardes.

Eilandjes van Langerhans = De groepjes bètacellen in de alvleesklier die verantwoordelijk zijn voor de insuline- en glucagonproductie. Bij type 1 diabetes worden die Eilandjes van Langerhans aangevallen door het immuunsysteem.

FGM = Zie 'flash glucosesensor'.

Flash glucosesensor = Ook wel 'FGM'. Een sensor die het glucosegehalte in het onderhuids weefsel meet. Door de sensor te scannen, kan je de glucosewaarde zien. Bij de nieuwste versies flash glucosesensoren is het ook mogelijk meldingen te krijgen op basis van de gemeten glucosewaarden.

Glucagon = Een hormoon in de alvleesklier dat aangemaakt wordt als de bloedsuikerwaarde te laag is. In noodgevallen (bij een extreem lage bloedsuikerwaarde) gebruiken mensen met type 1 diabetes glucagon in een injectiespuit.

HbA1c = Hemoglobine A1C. Een meetwaarde waarmee de gemiddelde bloedsuikerwaarde over de laatste drie maanden gemeten wordt. Een waarde onder de 7,0 mmol/l wordt als goed bestempeld.

Hypo = Ook wel 'hypoglykemie'. Een lage bloedsuikerwaarde (onder de 4,0 mmol/l). Signalen van een hypo zijn onder andere honger, beven/trillen, zweten, duizeligheid, concentratieproblemen en stemmingswisselingen.

Hyper = Ook wel 'hyperglykemie'. Een hoge bloedsuikerwaarde (boven de 10,0 mmol/l). Signalen van een hyper zijn onder andere dorst, veel plassen, vermoeidheid, lusteloosheid, wazig zicht, misselijkheid en een slecht humeur.

Insuline = Een hormoon met als taak de glucosestofwisseling. Het regelt zodanig de bloedsuikerwaarde. Bij type 1 diabetes wordt insuline niet afgegeven door het lichaam. Mensen met type 1 diabetes dienen insuline zelf toe met een insulinepen of -pomp.

Insulinegevoeligheid = De mate waarin één eenheid insuline de bloedsuikerwaarde verlaagt.

Ketoacidose = Een ernstige ontregeling van type 1 diabetes die directe medische hulp vereist. Signalen van een diabetische ketoacidose zijn onder andere hoge bloedsuikers, misselijkheid en in een vergevorderd stadium uitdroging en verlies van bewustzijn.

Ketonen = Een bron van energie voor de cellen in het lichaam. Deze bron ontstaat als er geen glucose beschikbaar is. Het lichaam gebruikt opgeslagen vet en zet dit om in bruikbare energie in de vorm van ketonen.

Koolhydraatratio = De verhouding tussen één eenheid insuline en de hoeveelheid koolhydraten (in grammen) die daarmee verwerkt wordt.

Koolhydraten = Zetmeel, suikers en vezels. Het lichaam verandert koolhydraten in bloedsuiker. Dit fungeert als brandstof voor het lichaam.

Kunstmatige alvleesklier = Een combinatie van meettechnologie, software en een insulinepomp. Net als een normale alvleesklier, geeft een kunstmatige alvleesklier insuline af als de bloedglucosespiegel stijgt.

Pancreas = Zie 'Alvleesklier'.

Time in Range (TIR) = Het percentage van de tijd dat de bloedsuikerwaarde binnen de streefwaarden zit. Voor mensen met type 1 diabetes zijn de streefwaarden tussen de 4,0 en 10,0 mmol/l. Ook veel voorkomend: Time above Range (boven de streefwaarden) en Tima Below Range (onder de streefwaarden).

Type 1 diabetes (T1D) = Een auto-immuunziekte waarbij het immuunsysteem de insulineproducerende cellen in de alvleesklier aanvalt. Het lichaam is daarom niet in staat om glucose in het bloed om te zetten naar brandstof voor de cellen. Zodanig is het noodzakelijk zelf insuline toe te dienen.

Tags: t1d basics